16 september 2022, Malakka
Toen de kapitein nog een kapiteintje was, reisde hij vaak met z’n vingertje door het Grote Bosatlas. De landen die hij zou aandoen, de zeeën die hij op een dag zou bevaren.
Later, begin middelbare school, was vriend Gerrit was ook into atlassen. Elkaar uitdagen was een favoriete bezigheid. De één moest een plaatsnaam noemen en de ander moest ‘m vinden. Zonder gebruik te maken van de index. Uiteraard. Want dat was vals spelen. En zo leerde de kapitein de wereld kennen. Op z’n duimpje. Reizend met z’n vinger.
De vinger wijst nog steeds de weg. Maar nu op de plotter. Port Kláng!! De kapitein kijkt een beetje weemoedig. Port Klang. Jeetje…
De oudere broer van Gerrit was zeeman ‘op de grote vaart’ en was net terug uit Port Klang. Hij vertelde erover tegen de jongens die aan zijn lippen hingen. Zoek maar op, knipoogde hij. Het Grote Bosatlas werd weer grondig nageplozen. Het klonk als een exotische bestemming.
En nu, zomaar, geheel per ongeluk zelfs, is Port Klang de verstandige ankerplek voor vannacht. Gewoon hier, in de Straat van Malakka. Het stuurwiel wordt met hernieuwde energie vastgehouden.
We sturen overigens nog steeds met de hand. Het nieuwe autopilot onderdeel lag op ons te wachten in Singapore. Na installatie hebben we er slechts 4 uur plezier van gehad, toen kwam een nieuwe foutmelding. Weer loodje gelegd.
Balen, maar alles is relatief. We varen vanaf Australië al met de hand, een kwart wereld dus. En ik kan zeggen: het went. Grootste euvel is een plasje of een jasje. Want beiden zijn niet haalbaar in de nacht als je het stuur niet los kunt laten. Goed voorbereid op je wacht komen is dus nodig. Nog even doorzetten naar Phuket. De autopilot gaat daar ook op de lange to-do lijst. So be it….
Singapore was een feest. Wát een ontzettend prachtige stad. Schoon, schoon en nog eens schoon! Nu krijg je ook een boete van 500 dollar als je een peuk, papiertje of whatever laat vallen. De dreiging van een boete werkt als en tierelier. Je kunt van de straat eten!
Zeg je Singapore, dan zeg je schoon, groen, kwaliteit, verzorgd en mooi. De mensen spreken perfect Engels, en staan je graag te woord want zijn trots op hun bijzondere stad. Hier en daar zijn nog wat koloniale gebouwen te herkennen. Ingeklemd tussen de moderne hoogbouw, maar met veel charme gedaan. Wij gaan borrelen aan de Long John Bar van het beroemde Raffles Hotel. Een tijdscapsule in deze hippe, hotte metropool. We genieten van ouderwets chique. Met ons (dan nog) bejubelde autopilot onderdeel veilig in de rugzak, valt er veel te proosten.
s Avonds reizen we terug naar Puteri Harbour in Johur Baru, 2 uur met de metro en bus. Eigenlijk 1 uur reistijd, maar de douane kost ook een uur. Elk deel van het transport is spik en span, zelfs aan het eind van een lange dag. Welgeteld 1 papiertje ligt op de grond. Platgedrukt. Uit iemands kontzak gegleden. Kan niet anders. Wauw!
Johor Baru is een prima plek in Maleisië om in te klaren. Vlak bij Singapore maar tien keer goedkoper. Er is markt als ik de stad afstruin. Ik zoek brood, bier en avontuur. Geen eenvoudige combi op een islamistische markt.
Al wandelend over de markt met m’n aftandse doch zeer gewaardeerde oude besjes boodschappenkarretje, zie ik een stalletje met een bord waarop het enige leesbare woord ‘Chiropractioner’ is. Er staat een massage tafel onder een parasolletje.
Gezien ik een oude schouderklacht heb die weer opspeelt, loop ik er verheugd op af. Enigszins gegêneerd door de zweetlucht die om me heen hangt, dat wel. De mensen hier zijn super fris. Ze ruiken allemaal naar zeep en waspoeder. Ik dus niet. Ligt aan de klamme, vochtige hitte, niet aan het links laten liggen van de douche. Maar ja, leg dat maar eens uit op z’n Maleisisch.
Ik wijs naar m’n schouder. De man knikt. Ik moet rechtop gaan staan. ‘No good’, diagnostiseert hij na 2 tellen. Ik moet zitten. Dan gaat hij aan de slag. Hij knijpt en port met sterke vingers van bil tot nek en terug. Pakt een echo apparaat en geeft m’n nek 20 minuten lang van katoen. Ik wil vertellen dat de klacht niet dáár zit, maar krijg de kans niet. Hij rost en rost met veel enthousiasme dus ik laat hem maar. De man praat wel tegen me, achter z’n mondkapje, en volgens mij gaat het door voor Engels, maar ik krijg er geen woord van mee. Ik beaam af en toe gewoon wat met een non-descript geluidje.
Dan moet ik gaan liggen en krijg ik op 4 plekken op de schouders een sticker opgeplakt. Lovely, zeg ik, en steek m’n duim omhoog, want het tintelt lekker. ‘Lovely no good’ meen ik te horen en dan
moet ik op de tanden bijten. De prettige tinteling is nu 100 naalden geworden. Ze prikken precies daar waar het zeer doet. Eigenlijk ook best lekker maar ik hou wijselijk m’n mond. En zo lig ik daar, op de markt, onder de man z’n parasolletje.
Een half uur later gaan de stickers er af en wordt mijn ruggenwervel nagelopen. Daarna word ik in de houdgreep gelegd. Meerdere houdgrepen. Het kraakt en knettert tussen m’n botten, wervels en gewrichten. Ik schrik er van.
Als ik opsta voel ik…. RUIMTE!! In m’n schouders, m’n nek, m’n rug…. WAUWWW!!
Dankbaar buigend naar de man verlaat ik het stalletje om de kapitein te verwittigen van m’n avontuur. Mn lijf voelt 10 jaar jonger en m’n schouders stáán letterlijk anders! Breder! Meer als vroeger. Jeetje!! Het kostte 120 ringits. Veertig euro en dat is hier een mega bedrag. Maar ook de beste 40 euro die ik had kunnen uitgeven.
De kapitein is het daar niet helemaal mee eens. Helemaal niet zelfs!
Hij jubelt niet mee. Hij vindt het doodeng dat ik me in de houdgreep heb laten leggen door een wildvreemde en hoogstwaarschijnlijk ongediplomeerde bottenkraker. Hij had m’n nek wel kunnen breken, en dan waren we verder van huis geweest, vermaant hij met z’n reisvinger.
Verder van huis geweest!? Ik ben sowieso al jaren niet zo ver van huis geweest! En trouwens, als ik niet zo ver van huis was geweest, had ik nu ook géén schouderklachten, kaats ik nijdig terug. We brommen wat naar elkaar. Eind goed al goed, concludeert de kapitein, en wil er een streep onder zetten. ‘Met dánk aan dat mannetje!’ voeg ik pedant toe. (Want soms wil ik gewoon het laatste woord hebben). Dùs!
De reis van 400 zeemijl door de Straat van Malakka vind ik wel een beetje spannend. Ik heb m’n Bear-spray (een pepperspray voor beren) er bij gepakt. Ook m’n Flaregun heb ik geladen. Dat is een pistool waar nood-vuurpijlen uitkomen. Dit stuk van de reis heeft een notoire geschiedenis met piraterij. Niet zo erg als in de Rode Zee, maar tot 10 jaar geleden nog wel. Als het nodig is, schiet ik hoor, zeg ik ernstig tegen de kapitein. Ik zwaai met m’n oranje tasje waar mn twee ‘wapens’ in wonen.
De kapitein zegt sussend dat het in de verste verte niet nodig zal zijn, maar…. als het mij een veilig gevoel geeft moet ik mn oranje tasje lekker bij de hand houden. Hij heeft geen bezwaar. Hij heeft wél bezwaar als ik bloeddorstig uiteenzet hoe en waar ik de piraten ga schieten en sprayen. (Opvallend veel neusgaten komen voorbij). Nou-nou, zegt de kapitein. ‘Reláx! Niemand komt aan jou, want dan moeten ze eerst langs mij. En dat gaat niemand lukken!’
Oh ja. Is ook zo!…
Walkapitein Kor houdt ons super op de hoogte van weersverwachtingen alhier. Óp naar Malakka. Blijkbaar zijn daar Nederlandse restanten. Ben benieuwd. We varen door enorme velden met boeitjes, zijn omringd door vissersbootjes. Ik zet m’n 10 jaar jongere schouders er onder.
We ontdekken dat als we Zwerver’s midzwaard standaard omhoog houden, we soepeltjes over de netten heen glijden. Het scheelt enorm in de stress van een weg uit het doolhof zoeken. Eigenlijk vinden we dat het reuze meevalt, de Straat van Malakka. Ja er zijn vaak wel 50 vissersboten om je heen. Soms zit je in de buurt van boeienvelden. Ja, je moet uitkijken, en ja, je moet met de hand sturen (moeten wij sowieso). Het is opletten geblazen, maar verder prima te doen.
Wel veel onweer trouwens. Elke nacht uren donder en bliksem. Staat dit gebied dan ook om bekend. Maar na een tijdje neem je de luchtshows voor lief. Je let gewoon op het verkeer. Behalve als een lichtflits vlak voor je in het water knalt. Oh ja. Bliksem. Is ook zo. Gelukkig is Zwerver een aluminium schip en dragen we rubber zolen. Je kan niet alles in de hand hebben en soms moet je gewoon loslaten. ‘Het zal wel loslopen’ vertel ik mezelf. En dat is ook zo.
Als we Malakka zien liggen krijgen we geen warm gevoel. Het ziet er vanaf de kust niet aantrekkelijk uit. Laat die toeristische Hollandse punthuisjes met rode dakpannen maar zitten, zeggen we gelijktijdig. Een high five bezegelt de beslissing. We willen vérder! We zetten de wekker om 04.00 en varen vroeg uit om de beste stroom mee te pakken. Want wind is er nauwelijks. Zoals veel vaker op deze tocht. We zijn inmiddels een echte motorzeiler geworden.
Dan eindelijk Port Klang. De aanloop is op een wolk van nostalgie. De kapitein kan prachtig vertellen over zijn jeugd. Vrienden Gerrit en Wim spelen een hoofdrol. Beiden zijn niet meer, behalve in dierbare herinneringen.
Port Klang blijkt alles behálve exotisch. We liggen aan een riviermonding tussen het bagger materieel. De kapitein vindt gelijk al dat we wel ráár aan het anker liggen. Het zal de sterke stroming zijn. Het is laat en donker. We doen 1 borrel in windstilte. We zuchten tevreden dat we er zijn, in de rust en bescherming van deze industriële riviermonding. We willen net ons bed in rollen als de wind opsteekt…
Vijf minuten later is het ruim 30 knopen wind. Een dikke squall. Het giert om ons heen. De ketting staat haaks op Zwerver. Normaliter lig je in het verlengde van het anker, maar hier zijn wind en stroming tegen elkaar aan het opboksen.
Dertig knopen wind op de kont maar nog steeds duwt de stroming ons in tegenovergestelde richting. En ligt het anker dus naast ons. Haaks op ons. De kapitein zet Zwerver in z’n achteruit. Het lukt om in het verlengde van het anker te komen liggen met het inzetten van wat extra paardenkrachten. Maar zonder motor aan liggen we weer náást ons anker. De stroming is hier mega.
We gaan anker op. De kapitein vertrouwt het niet, ons anker van 55 kilo lijkt wel wat te krabben. Het is pikdonker dus heel duidelijk is het niet. Maar op intuïtie moet je vertrouwen. Twintig meter ketting is prima bij mooi weer op 4 meter diepte, maar nu is er blijkbaar meer nodig.
Het giert, blaast en trekt. De schuimkoppen op het water bewegen mee met de wind. De wind trekt aan ons lijf, we moeten ons vast houden en blijven laag. Maar Zwerver beweegt niet mee. Is gevangen tussen stroom en wind. De kapitein schudt zijn hoofd. ‘Bizar-bizar-bizar’ blijft hij zeggen. Ongekend! Port Klang laat dik 50 jaar later een geheel nieuwe onuitwisbare indruk achter. De wind houdt lang aan. We kruipen pas uren later in bed.
We vervolgen de reis naar Penang. Na Port Klang gelukkig geen boeienvelden meer. Alleen nog heel veel boten met sleepnetten. Maar die zijn goed te omzeilen. In de nacht krijgen we bezoek van een oorlogsschip. In de wirwar van de vele lichtjes van de vissersboten herken ik ‘m niet gelijk. Ik zie een paar boten op AIS maar zeker 10 keer zoveel lichtjes om me heen.
Één van de AIS boten duwt me constant van m’n koers. Steeds weer opnieuw. De kapitein slaapt en dat laat ik het liefst zo. Maar het stomme schip komt steeds dichterbij, ik zie z’n stuurboord licht mijn kant op schuiven. Uitwijken kan ik niet ivm ondieptes aan mijn andere kant. Als ik op AIS zoek hoe de kl@%*boot heet, zodat ik hem kan oproepen om z’n eigen koers te behouden, zie ik dat het een marine oorlogsschip is!! Warship 272 om precies te zijn.
Ik schrik me rot! Oorlogsschip!? Een vliegdekschip!? Naast Zwerver? In het pikdonker verbind ik alle lichtjes naast me en zie ik een loeier van een ding naast ons. Het geluid wordt ook steeds sterker! Op nauwelijks 0.3 van een mijl! Alle vissersboten zijn weg gevlogen. In paniek roep ik om de kapitein. Ik kan het stuurwiel niet loslaten, dus schreeuw ik om dóór het geronk van de kapitein heen te komen, en óver het geronk van het nabije marine schip.
HÁÁÁÁÁÁÁÁÁNSSSSS!!!……….
………….VLIEGDEKSCHÍÍÍÍP!!!!
De kapitein is in 1 tel wakker en neemt het stuurwiel over. En brengt rust in de tent. We schouwen het samen aan. ‘Geen vliegdek, slimmerd, gewoon een een flink patrouilleschip van pak m beet 100 meter!’ Oeps… teveel lichtjes aan elkaar verbonden.
Dan blijkt dat dit marine schip ons wil escorteren. Ze vinden ons leuk blijkbaar. We zijn ook een bezienswaardigheid want sinds het verlaten van de Indonesië Rally hebben we vrijwel geen andere zeiljachten gezien. Als een grote vriendelijke reus vaart Warschip 272 naast ons. Past zijn snelheid aan. Houdt nu keurig zijn afstand. Houdt de weg voor ons vrij want sinds Big Brother naast ons zit, hebben we geen vissersboot meer gezien. Bij het ochtendgloren neemt 272 afscheid. We roepen ze aan om te bedanken voor de begeleiding maar ze nemen niet op. Dus zwaaien we ze uit. We voelden ons vereerd.
In Penang varen we onder de langste brug van Azië door. 24 kilometer. Gebouwd met slingers zodat de automobilist moet opletten. Gebouwd om 7,5 op de schaal van Richter te weerstaan. Dan zal de slingerbrug nog veel wilder gaan slingeren, maar wél blijven staan. Om ons heen dobbert plastic, plastic, plastic. Flessen, flesjes, zakken en zakjes, wikkels…zoals voortdurend, ook op deze deze tocht.
Opvallend veel plastic containers van vloeibaar wasmiddel en wasverzachter hier in Maleisië. Iedereen ruikt hier heerlijk, dat zeker. Maar de prijs is wel hoog als er daardoor wekelijk duizenden plastic kannen in zee verdwijnen. De armste vissers gebruiken de wasverzachter kannen vaak als boeitjes. Want na gebruik van inhoud kunnen de kannen nog tientallen jaren dienst doen, zo onverwoestbaar is dit dikke plastic. (Wat was er überhaupt mis met waspoeder in kartonnen dozen?)
En dan zijn we er, Penang. Deze 400 mijlen zitten er weer op. We zijn nu niet langer in de Straat van Malakka maar aan het begin van de Golf van Bengalen. Vier dolfijnen zwemmen een flink stuk mee naar de ankerplek. Speels zijn ze niet zoals in de Carieb, maar mooi zijn ze wel.
Ik berg mijn oranje tasje op, achter in de kledingkast. Tot aan de Rode Zee, Flaregun en Bearspray.
De kapitein krijgt een whisky. Een welverdiend vastknopertje na deze flinke tocht. Er is maar één mast op dit schip en maar één kapitein. Trots ben ik!
Penang is plek waar we op ons visum voor Thailand moeten wachten. Hierna nog maar 160 zeemijl naar Phuket, waar Zwerver een nieuwe jas krijgt aangemeten. Naar de scheepsdokter mag voor al z’n euvels. Eigenlijk heeft Zwerver long covid opgelopen tijdens de covid periode. Zwerver’s kuuroord heet Boat Lagoon Boatyard. Daar wordt ‘ie opgenomen voor 8 tot 12 weken.
Dan moeten de kapitein en ik van boord maar komen we dagelijks schuren, lakken en poetsen terwijl we de professionals coördineren om Zwerver weer te laten stralen.
We zijn dus bijna bij ons volgende hoofdstuk gearriveerd. Nog maar 160 zeemijltjes te gaan. De nieuwe schouders moeten bijna onder de volgende klus. Kunnen ze ook. Ik wiebel ze nog even vrijelijk. Heerlijk wat een ruimte in m’n lijf.
Met dank aan dat mannetje op de markt.
Dùs!