De maan is driekwart en hangt op een manier die ik nog nooit in Nederland heb gezien. Als een uitgelepeld ei. Knal oranje.
Als de ochtend aanbreekt is de maan inmiddels doorzichtig en spreidt er een andere oranje gloed over het water. De zon duurt nu niet lang meer. Ik tuur de horizon af, op zoek naar boten. Vannacht twee stuks gezien. Een vissersboot en een Frans oorlogsschip notabene. Het oorlogsschip was te zien op AIS en er brandde 1 karig licht. Toen we ze gepasseerd waren floepte het licht uit en verdwenen ze gelijktijdig van de AIS. Foetsie. Zelfs geen schaduw meer te zien op de radar. (Rare jongens die Fransen). Maar goed, elke ervaring draagt bij om ons scherp en alert te houden.
Ik speur en zoek. Zie iets wat een boot moet zijn (we zitten tenslotte midden op de oceaan). Als we dichterbij komen krijg ik de indruk van een boom in plaats van een schip in de verte. Boom!?
De ochtend brengt steeds meer licht en de verrekijker bevestigt mijn idee. Een boom op de horizon, maar in geen 100 mijl land! Niet veel later zie ik een pietepeuterig eilandje, misschien 50 meter lang, geheel plat, behoudens die ene boom! Op geen kaart te zien! Dit is de Pacific ten voeten uit. Niet opletten en je bent gestrand. Brrr... Het onbewoonde eilandje is exact zoals een kind het zou tekenen (minus zeerover en schatkist) klein, ovaal, een enkele boom...
Zeerovers zijn hier gelukkig niet, maar er is wel een passage die ons ten strengste is afgeraden, in verband met nachtelijke drugssmokkel. Gezien wij onder geen enkel beding toevallig getuige van willen zijn van gerotzooi met drugs was onze route snel gekozen.
Fiji komt in zicht en is een feest voor het oog. Het landschap dartelt alle kanten op. Het is niet ruig maar juist speels, liefelijk. Groen, vredig, prachtige stranden, vele lichtblauwe lagunes.
Bij aankomst in Savusavu staat er iemand op de kade die onze lijnen aanneemt. De kapitein legt de Zwerver met precisie aan op een minuscuul steigertje. Ik werp de lijnen en al snel liggen we vast. De kapitein, nou eenmaal perfectionist, hopt overboord om de lijnen nog
beter te leggen maar wordt snel aan boord gejaagd door de lijnsman. Nerveus legt hij uit dat wij géén voet, zelfs geen éne téén aan land mogen zetten zonder dat het papierwerk is ingevuld. Haastig springt de kapitein weer op Zwerver. Geen ene téén!? Dit is allemaal bloed serieus blijkbaar. Eerlijkheidshalve hadden we dat ook al gelezen dus we geven ons gewillig over aan de ambtenaren die zullen komen.
Drie uur later (de kapitein trommelt inmiddels al enige tijd ongeduldig met vingers op z’n dij) komt eerst de gezondheids-officier. Na 1 blik op ons, en 100 dollar later, is het gezondheidonderzoek voltooit. Dan schrijft hij voor 65 dollar een certificaat uit dat we geen enge ziektes hebben. (We hebben zelfs geen Aááá hoeven zeggen). Vervolgens komt de bio-officier. Of we verse dingen aan boord hebben. Dat mag namelijk absoluut niet. Ik biecht 10 eieren en 9 uien op, klaar om ze in te leveren. De vrouw haalt nonchalant haar schouders op, werpt een vluchtige blik op onze keuken (‘schoon ’concludeert ze) en voor 85 dollar krijgen we de schone bio-verklaring. De custom- en immigration officier bladert door onze paspoorten, vult een halve boom aan papierwerk in en vraagt 60 dollar voor een stempel. Morgen nog een cruisingpermit (plus stempel a la 80 dollar) en dan zijn we klaar!
Alleraardigste mensen, zonder meer, maar wat een systeem: bootjesmensen als pluk-kippen.
Al snel blijkt dat na deze eerste uitgaven alles verder spot goedkoop is. Savusavu is een snoezig levendig stadje, of beter gezegd een snoezige levendige straat. Veel invloed van de Indiaase en Chinese cultuur, dus overal restaurantjes met schappelijke prijsjes waarvoor je je gas aan boord niet eens wilt aansteken. (Laat staan afwassen). Het bruist hier van de gezelligheid. Mensen aaien elkaar allemaal even vluchtig in het voorbij gaan. Vingers vlinderen overal. Wat een leuke gewoonte!
s’Avonds worden we meegevraagd met een groepje zeilers om te eten. Ik heet Hendrik, zegt de Canadees, maar ze noemen me Hank. Ik heet ook Hendrik, zegt de kapitein, maar zeg maar Hans. Ik heet ook Hendrik, zegt de Belg, maar men noemt me Rik. Even later schuift een Duitser aan. Ik heet Heinz, zegt hij, en snapt niet waarom we allemaal in een deuk liggen.
Het wordt een gezellige avond met al die brave Hendrikken.
We horen dat een Hollands schip vorige week op een rif zat, ergens dichtbij. Alleen het roer verloren, en bij hoog water konden ze vrij getrokken worden. Zelfs met 20.000 mijl achter de rug is een foutje nog steeds zo gemaakt blijkbaar.
Ogen in je achterhoofd zijn hier geen overbodige luxe.
Ik buig me weer over een boek dat ik op Tonga uit een enorme kast hebt geplukt. Beducht voor kakkerlak-eitjes heb ik het eerst gesprayed
tegen zulke onverlaten. De dikke pil (1000 pagina’s) van Diana Gabaldon houdt me al dagen in de ban. Zeilers zijn lezers bij uitstek, en stoffige boekenkasten in pubs en havens hebben bijna altijd wel een paar juweeltjes. We lezen minstens een paar boeken per week terwijl we al jaren geen enkele meer gekocht hebben. Dit ruil systeem is verrassend leuk, goed voor de beurs en behalve efficiënt ook ecologisch verantwoord!
We zijn zo wie zo wel ecologisch bezig. We kopen bewust geen dingen in plastic meer, maar kiezen altijd de glazen alternatieven (denk pindakaas, ketchup, cola, ranja etc). Voor eitjes brengen we onze eigen dozen mee naar de markt. Het water van gekookte eitjes wordt hergebruikt voor de afwas. Fruit en groente gaan zonder zakjes mee in de tas. Vlees eten we vrijwel niet meer. Elk oud T-shirt wordt verknipt tot boenlap. Logisch allemaal, eigenlijk...
Het dagelijkse lokale marktje is een oceaan van kleur, geur en bedrijvigheid. Een vruchtbaar eiland ook, het stikt hier van de prachtige kindertjes. Net als op Tonga is er nauwelijks toerisme. Er zijn vast grote luxe resorts in de buurt, maar wij zitten midden in het Fijiaanse straat leven. Het voelt veilig en is gezellig. Zittend op een bankje word ik aangesproken door een mevrouw, Lilly heet ze. Ze is samen met haar neef, Zoen. We kletsen wat en ik vertel dat Zoen ‘kus ’betekent in het Hollands, en werp hem ter illustratie een kus toe. De tranen biggelen tante Lilly over de wangen van het lachen en de beer van een gozer staat er wat ongemakkelijk bij.
Nu dat ik (eindelijk) over mijn angst voor haaien heen ben en ze zelfs wel leuk en spannend vind, is er een nieuw dilemma. En dan heb ik het niet over een af en toe verdwaalde witte haai uit dichtbij Australië die hier ook rondstruinen.
Zeeslangen! Getver!
Ze zijn 20 x giftiger dan hun landgenoten. Één bijt je staat voor Petrus. We zitten niet meer in Polynesië maar in Melanesië, en grote griebels, hier wonen die enge beesten dus. Ik krijg visioenen van Medusa. De slangen zijn meestal zwart-wit gestreept, niet al te groot. Maatje flinke paling. Ze blijken niet snel aan te vallen, tenzij ze worden uitgedaagd... Als je er boven op springt, bijvoorbeeld. De kapitein, die nooit last heeft van iets dat ook maar zweemt naar aanstelleritus, springt gewoon van de Zwerver voor elke verkoelende plons. Ik laat mezelf toch liever voorzichtig het water inglijden vanaf het trappetje.
Ze hebben gelukkig maar kleine bekjes, die zeeslangen, zo staat er in de boeken, zelfs een vinger krijgen ze hun tanden niet om heen. De mensen die het loodje hebben gelegd na een aanvaring met een zeeslang zijn meestal gebeten in hun velletjes tussen de vingers (terwijl
ze afwerende gebaren maakten mag ik aannemen). Met mijn vingers stijf tegen elkaar, als flippers van een otter, peddel ik in het rond. Hmmmm.... ook dit heeft weer even tijd nodig...
Wij gaan op de bonnefooi Fiji’s vele eilandjes ontdekken. Hoe, wat of waar weten we nog niet precies. We zien wel...
Zeiler’s plannen zijn nou eenmaal geschreven in nat zand, bij laag tij..